De zondvloed — mythen, bewijzen en hypothesen

En God zei tot Noah: “Ik zal een vloed van wateren doen nederdalen, die tussen hemel en aarde alles wat ademt zal vernietigen. Alles dat op aarde leeft zal sterven.” Noach’s bijbelse rol van de man die in het boek Genesis door de God van Israël wordt uitverkoren om het menselijk ras in stand te houden nadat de rest van de mensheid is uitgeroeid door een zondvloed, is voor de meeste westerlingen een bekend verhaal. Maar minder bekend is het feit dat dit niet de enige oude tekst is die verhaalt van een allesvernietigende zondvloed.

In de meeste wereldmythes komt een soortgelijk relaas voor, en het centrale thema is altijd opmerkelijk eenduidig: een rampzalige overstroming waarbij het hele mensdom, behalve een enkele overlevende en (soms) zijn familie, ten onder gaat. Bij de Azteken heette die overlevende Nene; in een vroege Vedische tekst uit India verschijnt hij als Manu, en in China staat hij bekend als Fo-Hsi. En in oude Midden-Oosterse teksten (eerder ontstaan dan de bijbel) komen niet minder dan drie zondvloedhelden voor: Astra-Hasis, Utnapisjtim en Ziusudra.

In de loop der tijden hebben vele schriftgeleerden en wetenschappers aangenomen dat al die verhalen slechts mythes zijn. Maar anderen bestrijden dat en leggen uit dat het vrijwel universele bestaan van zulke legenden moet wijzen op een wereldomvattende natuurramp, die vele duizenden jaren geleden heeft plaatsgevonden. Sommige onderzoekers proberen dan ook harde bewijzen voor zo’n catastrofe te vinden.

Zoeken naar de zondvloed

Twee van de moderne wetenschappers die de mogelijkheid onderzoeken of de bijbelse zondvloed een echte historische gebeurtenis was, zijn Walter Pitman en Bill Ryan — beiden befaamde onderzoekers aan het Lamont Doherty Aarde-observatorium van de Universiteit van Columbia. Hun fascinatie voor de Midden-Oosterse zondvloed-legenden leidde ertoe dat ze in 1991 een onderzoek startten in het Oostelijk bekken van de Middellandse Zee.

Pitman en Ryan concentreerden zich bij hun onderzoek op de Zwarte Zee, een grote binnenzee met een nauwe toegang (de Bosporus) tot de Middellandse Zee. Tot hun verrassing ontdekten ze dat de Zwarte Zee, ergens tijdens de Laatste IJstijd van duizenden jaren geleden, meer dan 100 meter gezakt was. Die “grote bevriezing” had de Zwarte Zee geïsoleerd van de Middellandse Zee en er langzamerhand een enorm zoetwatermeer van gemaakt.

Vervolgens begonnen de poolkappen door de langdurige opwarming van de aarde (die volgens uiteenlopende wetenschappelijke schattingen tussen de 5.000 en 13.000 jaar geleden plaatsvond) te smelten en de oceanen weer te stijgen. Uiteindelijk zou de barrière van de Bosporus doorbroken worden door de Middellandse Zee, die zich er volgens Pitman’s berekeningen met de kracht van duizend Niagara’s doorheen stortte en het totale Zwarte Zee-bassin overstroomde.

Pitman en Ryan hadden ongetwijfeld een belangrijke geologische ontdekking gedaan, maar hadden ze daarmee ook de overblijfselen van de zondvloed ontdekt zoals die in Genesis werd beschreven? Laboratoriumproeven die werden uitgevoerd op geologische kernmonsters uit de bedding van de Zwarte Zee toonden aan dat de overstroming van het Zwarte Zee-bassin rond 5.600 v.Chr. had plaatsgevonden. Het probleem met dat jaartal is, dat er geen geofysisch bewijs bestaat voor een wereldomvattende natuurramp in diezelfde periode.

Nog sterker: bewijzen uit andere delen van de wereld onderstrepen het feit dat de meest recente wereldramp vele duizenden jaren eerder plaatsvond dan het tijdstip dat Pitman en Ryan aangeven — ergens tussen 11.000 en 10.000 jaar v.Chr., de periode waarin volgens vele wetenschappers de Laatste IJstijd eindigde.

Globale “uitsterving”

In Europa, Azië, Noord- en Zuid-Amerika en Austraal-Azië zijn overal massale uitstervingen van een groot aantal soorten vastgesteld, alle daterend van ongeveer het eind van de Laatste IJstijd. Zo hebben wetenschappers diep in de bevroren toendra’s van Noord-Alaska en Siberië een chaotische massa overblijfselen van prehistorische dieren, zeevissen, ontwortelde bomen en andere brokstukken opgegraven. Niemand kan verklaren hoe zoveel van die soorten (die in de warmere klimaten van de gematigde zones geleefd moeten hebben) bij de uiterst noordelijk gelegen poolcirkel zijn gekomen. Ander bewijsmateriaal toont aan dat de uitstervingen vergezeld gingen van hevige vulkanische activiteit en wijdverspreide overstromingen.

Is het mogelijk dat een wereldwijde catastrofe van zo lang geleden de aanleiding was voor de oeroude zondvloed-legenden? De meeste deskundigen verwerpen dat idee zonder meer, hoofdzakelijk omdat de tijdstippen niet kloppen. Na optelling van de leeftijden van de bijbelse stamvaders in het boek Genesis, kan de bijbelse zondvloed gedateerd worden rond 2.500 v.Chr. — ruwweg 7.500 jaar later dan de laatste ons bekende globale natuurramp.

Dit verschil in tijdstippen, plus het feit dat de Egyptenaren (die rond 2.500 v.Chr. al aan gedetailleerde geschiedschrijving deden) van geen enkele overstroming melding maakten, is voor velen het bewijs dat zoiets nooit heeft plaatsgevonden. Toch heeft een handjevol wetenschappers geprobeerd deze dateringsmethode voor de bijbelse zondvloed te ontkrachten.

Vertaalproblemen

In zijn serie boeken Kroniek van de Aarde deed de schrijver en oude talen-geleerde Zecharia Sitchin de opzienbarende uitspraak dat het aantal jaren dat in de eerste hoofdstukken van Genesis heet te verstrijken, is gebaseerd op een rekenfout. Volgens Sitchin hebben de schrijvers van het Oude Testament, toen ze Soemerische teksten over de Schepping en de Zondvloed vertaalden (de basis voor de beginhoofdstukken van Genesis), verzuimd rekening te houden met het ingewikkelde getallensysteem van de Soemeriërs.

Deze omissie leidde ertoe dat het tijdsverloop tussen de Schepping en de Zondvloed drastisch werd ingekort. Sitchin paste de jaartallen toe op de volgens hem juiste Soemerische teksten en kwam voor de Zondvloed tot een tijdstip van ca. 11.000 jaar v.Chr. — en dat komt aardig overeen met de schattingen voor het einde van de Laatste IJstijd.

Sitchin beweert ook dat de oorzaak van de Zondvloed terug te vinden is in oude teksten. Al die teksten benadrukken duidelijk het feit dat de overstroming niet alleen maar een wereldse gebeurtenis was.

Een Chinese versie van de legende maakt melding van een kosmisch incident, dat zou uitlopen op een herschikking van de planeten in ons zonnestelsel: “De aarde viel aan stukken en de wateren daarin spoten naar buiten en overstroomden de aarde… de planeten veranderden van baan en het grandioze evenwicht van Heelal en Natuur werden verstoord.” Het Babylonische epos Erra vermeldt in dezelfde trant: “De natuurwetten van Hemel en Aarde werden uit balans gestoten, en de sterren aan het firmament, de verblijfplaatsen van de hemelse goden, verhuisden en keerden niet terug naar hun oorspronkelijke plek.”

Hemels voorval

Tot voor kort veronderstelden de meeste deskundigen dat de wereldwijde overstroming aan het eind van het Laatste IJstijdvak in gang werd gezet door een natuurramp (bijvoorbeeld het smelten van de poolkappen), terwijl anderen de aarde hebben afgezocht naar oorzakelijke sporen van die “afsmelting”.

De massale vulkanische activiteit die zich, zoals nu bekend, rond die periode afspeelde, kan uitsluitend zijn veroorzaakt door immense druk op de tektonische platen onder het aardoppervlak. En volgens Sitchin was een botsing met een groot hemellichaam de enige kracht die zo’n uitgestrekte aardverschuiving kan veroorzaken. Bestonden er soms oude verslagen die melding maken van zo’n incident?

Toen hij bezig was met de vertaling van de Enuma Elisj, een 4.000 jaar oude heilige tekst van de Babyloniërs, ontdekte Sitchin dat de god Marduk in contact stond met een planeet die de Soemeriërs kenden en “Nibiru” genoemd werd. Sitchin werd getroffen door een bepaalde passage in de Enuma Elisj, die zoals wordt aangenomen door de Babyloniërs is gebaseerd op een vroeger Soemerisch verslag: “Wanneer de wijze uitroept: ‘Zondvloed!’ is dat hun god Nibiru. Het is de held, de planeet met vier hoofden (manen). De god wiens wapen de stormvloed is, zal wederkeren.”

Na verder onderzoek besefte Sitchin dat de omschrijving van de “god” Nibiru in de Babylonische tekst feitelijk overeenkomt met de zogenaamde Planeet X, waarvan sommige hedendaagse astronomen denken dat die in ons zonnestelsel kan voorkomen. Een onderzoek naar de vraag waarom die planeet in ons tijdperk van geavanceerde telescopen nooit is waargenomen, leverde een intrigerend resultaat op. Men neemt aan dat deze planeet zich in een elliptische baan bevindt, die een cyclus tot in de diepste diepten van het heelal volbrengt, tot ver voorbij Pluto, voor zover ons bekend de verst verwijderde planeet in ons zonnestelsel.

Sitchin vroeg zich toen af of Planeet X (oftewel Nibiru) op een bepaald punt in de cyclus dicht genoeg bij de aarde geweest kon zijn om de Zondvloed te kunnen veroorzaken. Onze getijden worden uiteraard veroorzaakt, ja zelfs beheerst door de maan. Sitchin redeneerde nu dat de zwaartekracht van een naderende planeet (ongeveer drie keer zo groot als de aarde, denkt men) een veel dramatischer effect teweeggebracht zou hebben. Terwijl de hemelse indringer naderbij kwam, zouden de aardse wateren opzij zijn “getrokken” door de zwaartekracht, waardoor een enorme watermassa zich richting Planeet X verplaatste. Nadat de planeet zich weer verwijderd had, zouden de wateren zijn teruggevallen op aarde, waarbij het soort organisch puin achterbleef dat later in diverse delen van de wereld werd ontdekt. Voortbordurend op Sitchin’s theorie suggereert de onderzoeker Alan Alford in zijn boek Goden van het nieuwe millenium dat Planeet X in zijn normale baan waarschijnlijk te ver weg van de aarde was om de Zondvloed te kunnen veroorzaken. Maar als de planeet nu eens dichter naar de aarde werd gedwongen door een ongewoon invloedrijke stand van andere planeten in ons zonnestelsel? Alford speculeert dat Planeet X misschien zeer dicht langs de aarde is gescheerd, met desastreuze gevolgen voor het leven op onze planeet.

Alford gelooft ook dat de elektromagnetische krachten die door zo’n confrontatie worden gegenereerd (ook wel een “ruimtelading-schacht” genoemd) verantwoordelijk zijn voor de scheve stand van de aardas en de omkering van het magnetisch veld van de aarde. De wetenschap is er van overtuigd dat zulke omkeringen in de loop der tijden inderdaad hebben plaatsgevonden; in een Zweeds geologisch onderzoek van 1972 werd de intrigerende conclusie getrokken dat de laatste omkering zich ongeveer 12.400 jaar geleden had voorgedaan — een tijdstip dat alweer overeenkomt met Sitchin’s en Alford’s conclusie over de Zondvloed.

Ontbrekende gegevens

Wellicht begrijpelijk genoeg zijn de orthodoxe wetenschappers en geleerden niet bijster enthousiast over Sitchin’s en Alford’s ideeën. Dat dit tweetal onwetenschappelijk te werk zou gaan, onderbouwen zij met de vaststelling dat cruciale gegevens ontbreken, zoals bewijzen voor het bestaan van Planeet X, of het feit dat er tussen de overblijfselen van de grote uitstervingen aan het eind van de Laatste IJstijd geen menselijke resten zijn aangetroffen.


Related articles

Tartessus — de verloren stad en haar Bijbelse connecties

Tartessus: de verloren stad en haar Bijbelse connecties Bestaat de mogelijkheid dat fragmenten uit de Bijbel naar Atlantis verwijzen? Niets werkt zo op de …

In de ban van de weerwolf — legenden, waanzin en verklaringen

In de schaduw van de weerwolf Dr. Karl Shuker onderzoekt de legenden van weerwolven en lykantropie en vraagt zich af: zijn het fabeltjes, is het magie of een …

De zeven wereldwonderen van de klassieke oudheid

De zeven wereldwonderen uit de klassieke oudheid Uit de klassieke oudheid waren verschillende bouwwerken uit verschillende perioden, die alle konden worden …